Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -aːkt

Verb

edit

ontwaakt

  1. inflection of ontwaken:
    1. second/third-person singular present indicative
    2. (archaic) plural imperative

Participle

edit

ontwaakt

  1. past participle of ontwaken

Declension

edit
Declension of ontwaakt
uninflected ontwaakt
inflected ontwaakte
positive
predicative/adverbial ontwaakt
indefinite m./f. sing. ontwaakte
n. sing. ontwaakt
plural ontwaakte
definite ontwaakte
partitive ontwaakts