Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Participle

edit

opgeschort

  1. past participle of opschorten

Declension

edit
Declension of opgeschort
uninflected opgeschort
inflected opgeschorte
positive
predicative/adverbial opgeschort
indefinite m./f. sing. opgeschorte
n. sing. opgeschort
plural opgeschorte
definite opgeschorte
partitive opgeschorts