Dutch

edit

Etymology

edit

From roest (rust) +‎ -vrij (free).

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Adjective

edit

roestvrij (comparative roestvrijer, superlative roestvrijst)

  1. free of rust
  2. stainless

Inflection

edit
Declension of roestvrij
uninflected roestvrij
inflected roestvrije
comparative roestvrijer
positive comparative superlative
predicative/adverbial roestvrij roestvrijer het roestvrijst
het roestvrijste
indefinite m./f. sing. roestvrije roestvrijere roestvrijste
n. sing. roestvrij roestvrijer roestvrijste
plural roestvrije roestvrijere roestvrijste
definite roestvrije roestvrijere roestvrijste
partitive roestvrijs roestvrijers