schrijver

Dutch

Etymology

From Middle Dutch schriver. Equivalent to schrijven +‎ -er.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈsxrɛi̯vər/

• audio (Netherlands)

  (file)

• audio (Belgium)

  (file)

• Hyphenation: schrij‧ver
• Rhymes: -ɛi̯vər

Noun

schrijver m (plural schrijvers, diminutive schrijvertje n, feminine schrijfster)

1. writer, author
2. (chiefly historical) scribe, clerk

Derived terms

• broodschrijver
• geschiedschrijver
• jeugdboekenschrijver
• kinderboekenschrijver
• kroniekschrijver
• liedjesschrijver
• novellenschrijver
• romanschrijver
• schimpschrijver
• schrijverschap
• tekstschrijver
• toneelschrijver
• veelschrijver

 

Related terms

• schrijven

Descendants

• Afrikaans: skrywer