Dutch edit

Etymology edit

From steen +‎ rijk, a calque of German steinreich.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈsteːnrɛi̯k/
  • (file)
  • Hyphenation: steen‧rijk

Adjective edit

steenrijk (comparative steenrijker, superlative steenrijkst)

  1. filthy rich

Inflection edit

Inflection of steenrijk
uninflected steenrijk
inflected steenrijke
comparative steenrijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial steenrijk steenrijker het steenrijkst
het steenrijkste
indefinite m./f. sing. steenrijke steenrijkere steenrijkste
n. sing. steenrijk steenrijker steenrijkste
plural steenrijke steenrijkere steenrijkste
definite steenrijke steenrijkere steenrijkste
partitive steenrijks steenrijkers