Dutch

edit

Etymology

edit

From toegeven +‎ -lijk.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /tuˈɣeːf.lək/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: toe‧geef‧lijk

Adjective

edit

toegeeflijk (comparative toegeeflijker, superlative toegeeflijkst)

  1. lenient, forgiving, permissive, concessive
    De leraar was toegeeflijk en gaf de studenten extra tijd voor hun project.The teacher was lenient and gave the students extra time for their project.
    Veel ouders zijn te toegeeflijk als het gaat om de schermtijd van hun kinderen.Many parents are too permissive when it comes to their children's screen time.
    Ondanks haar fouten was hij altijd toegeeflijk en vergevingsgezind.Despite her mistakes, he was always forgiving and understanding.

Declension

edit
Declension of toegeeflijk
uninflected toegeeflijk
inflected toegeeflijke
comparative toegeeflijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial toegeeflijk toegeeflijker het toegeeflijkst
het toegeeflijkste
indefinite m./f. sing. toegeeflijke toegeeflijkere toegeeflijkste
n. sing. toegeeflijk toegeeflijker toegeeflijkste
plural toegeeflijke toegeeflijkere toegeeflijkste
definite toegeeflijke toegeeflijkere toegeeflijkste
partitive toegeeflijks toegeeflijkers

Derived terms

edit