vergroenen

Dutch

Etymology

From Middle Dutch vergroenen. Equivalent to groen +‎ ver- -en.

Pronunciation

• IPA^(key): /vərˈɣru.nə(n)/, /vɛrˈɣru.nə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: ver‧groe‧nen
• Rhymes: -unən

Verb

vergroenen

1. (ergative) to green, to become or make more sustainable
2. (ergative) to green (colour), to make or to become green

Conjugation

Conjugation of vergroenen (weak, prefixed)
infinitive	vergroenen
past singular	vergroende
past participle	vergroend
infinitive	vergroenen
gerund	vergroenen n
	present tense	past tense
1st person singular	vergroen	vergroende
2nd person sing. (jij)	vergroent, vergroen2	vergroende
2nd person sing. (u)	vergroent	vergroende
2nd person sing. (gij)	vergroent	vergroende
3rd person singular	vergroent	vergroende
plural	vergroenen	vergroenden
subjunctive sing.1	vergroene	vergroende
subjunctive plur.1	vergroenen	vergroenden
imperative sing.	vergroen
imperative plur.1	vergroent
participles	vergroenend	vergroend
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

• vergroening