Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -aːkt

Verb

edit

verzaakt

  1. inflection of verzaken:
    1. second/third-person singular present indicative
    2. (archaic) plural imperative

Participle

edit

verzaakt

  1. past participle of verzaken

Declension

edit
Declension of verzaakt
uninflected verzaakt
inflected verzaakte
positive
predicative/adverbial verzaakt
indefinite m./f. sing. verzaakte
n. sing. verzaakt
plural verzaakte
definite verzaakte
partitive verzaakts