vloer
Afrikaans edit
Etymology edit
From Dutch vloer, from Middle Dutch vloer, from Old Dutch *fluor, from Proto-Germanic *flōraz.
Pronunciation edit
Noun edit
vloer (plural vloere, diminutive vloertjie)
- A floor.
Dutch edit
Pronunciation edit
Etymology 1 edit
From Middle Dutch vloer, from Old Dutch *fluor, from Proto-Germanic *flōraz.
Noun edit
vloer m (plural vloeren, diminutive vloertje n)
- A floor
- (figuratively) Any ground, surface
- (figuratively) The bottom, lowest level
Derived terms edit
- vloeren
- vloerbalk
- vloerbedekking
- vloerbrood
- vloerdame
- vloerkleed
- vloermat
- vloerbalk
- vloermozaïek
- vloertegel
- vloerzand
- vloerzeil
- betonvloer
- cementvloer
- dansvloer
- dorsvloer
- kurkvloer
- mozaïekvloer
- plankenvloer
- tegelvloer
- werkvloer
Descendants edit
Etymology 2 edit
See the etymology of the corresponding lemma form.
Verb edit
vloer
- inflection of vloeren:
Anagrams edit
Middle Dutch edit
Etymology edit
From Old Dutch *fluor, from Proto-Germanic *flōraz.
Noun edit
vloer m
Inflection edit
This noun needs an inflection-table template.
Descendants edit
Further reading edit
- “vloer”, in Vroegmiddelnederlands Woordenboek, 2000
- Verwijs, E., Verdam, J. (1885–1929) “vloer”, in Middelnederlandsch Woordenboek, The Hague: Martinus Nijhoff, →ISBN