Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

voorgelezen

  1. past participle of voorlezen

Declension edit

Declension of voorgelezen
uninflected voorgelezen
inflected voorgelezen
positive
predicative/adverbial voorgelezen
indefinite m./f. sing. voorgelezen
n. sing. voorgelezen
plural voorgelezen
definite voorgelezen
partitive voorgelezens