Dutch edit

Etymology edit

From Middle Dutch vrouwelijc. Equivalent to vrouw +‎ -e- +‎ -lijk.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈvrɑu̯.ə.lək/
  • (file)
  • Hyphenation: vrou‧we‧lijk

Adjective edit

vrouwelijk (comparative vrouwelijker, superlative vrouwelijkst)

  1. feminine
  2. female

Inflection edit

Inflection of vrouwelijk
uninflected vrouwelijk
inflected vrouwelijke
comparative vrouwelijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial vrouwelijk vrouwelijker het vrouwelijkst
het vrouwelijkste
indefinite m./f. sing. vrouwelijke vrouwelijkere vrouwelijkste
n. sing. vrouwelijk vrouwelijker vrouwelijkste
plural vrouwelijke vrouwelijkere vrouwelijkste
definite vrouwelijke vrouwelijkere vrouwelijkste
partitive vrouwelijks vrouwelijkers

Antonyms edit

Coordinate terms edit

Derived terms edit

Descendants edit

  • Afrikaans: vroulik