zwaluw
Dutch edit
Alternative forms edit
Etymology edit
From Middle Dutch swaluwe, from Old Dutch *swalwa, from Proto-West Germanic *swalwā, from Proto-Germanic *swalwǭ. Cognate with Danish and Norwegian svale, English swallow, German Schwalbe, Swedish svala. Doublet of schwalbe.
Pronunciation edit
Noun edit
zwaluw f (plural zwaluwen, diminutive zwaluwtje n)
- A swallow, bird of the family Hirundinidae.
- In de lente en zomer zie je vaak zwermen zwaluwen die door de lucht vliegen.
- In spring and summer, you often see flocks of swallows flying through the air.
Derived terms edit
- boerenzwaluw
- een zwaluw maakt nog geen zomer
- gierzwaluw
- huiszwaluw
- klifzwaluw
- nachtzwaluw
- oeverzwaluw
- purperzwaluw
- roodstuitzwaluw
- rotszwaluw
- zeezwaluw
- zwaluwnest
Related terms edit
Descendants edit
- Afrikaans: swael