Dutch

edit

Etymology 1

edit

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˌaːŋ.ɣəˈzin/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧ge‧zien
  • Rhymes: -in

Conjunction

edit

aangezien

  1. since, because
    Hij was afwezig, aangezien hij ziek was.
    He was absent, since he was sick.
    We gaan naar binnen, aangezien het begint te regenen.
    We're going inside, because it's starting to rain.
Usage notes
edit

The subclause which follows this word should be in SOV order.

Descendants
edit
  • Afrikaans: aangesien

Etymology 2

edit

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈaːŋ.ɣə.ˌzin/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧ge‧zien

Participle

edit

aangezien

  1. past participle of aanzien
Inflection
edit
Declension of aangezien
uninflected aangezien
inflected aangeziene
positive
predicative/adverbial aangezien
indefinite m./f. sing. aangeziene
n. sing. aangezien
plural aangeziene
definite aangeziene
partitive aangeziens