Dutch edit

Etymology edit

From Middle Dutch doenlike. Equivalent to doen +‎ -lijk.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈdun.lək/
  • (file)
  • Hyphenation: doen‧lijk

Adjective edit

doenlijk (comparative doenlijker, superlative doenlijkst)

  1. doable, achievable, possible.

Inflection edit

Inflection of doenlijk
uninflected doenlijk
inflected doenlijke
comparative doenlijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial doenlijk doenlijker het doenlijkst
het doenlijkste
indefinite m./f. sing. doenlijke doenlijkere doenlijkste
n. sing. doenlijk doenlijker doenlijkste
plural doenlijke doenlijkere doenlijkste
definite doenlijke doenlijkere doenlijkste
partitive doenlijks doenlijkers

Derived terms edit