Dutch

edit

Etymology

edit

Compound of glans +‎ rijk.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈɣlɑns.rɛi̯k/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: glans‧rijk

Adjective

edit

glansrijk (comparative glansrijker, superlative glansrijkst)

  1. fantastic, brilliant, with flying colours
  2. shining, resplendent

Inflection

edit
Declension of glansrijk
uninflected glansrijk
inflected glansrijke
comparative glansrijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial glansrijk glansrijker het glansrijkst
het glansrijkste
indefinite m./f. sing. glansrijke glansrijkere glansrijkste
n. sing. glansrijk glansrijker glansrijkste
plural glansrijke glansrijkere glansrijkste
definite glansrijke glansrijkere glansrijkste
partitive glansrijks glansrijkers