Dutch

edit

Etymology

edit

From Middle Dutch nider. Equivalent to nijden +‎ -er.

Pronunciation

edit

Noun

edit

nijder m (plural nijders)

  1. (obsolete, now only as a historical term in literary studies) An envious hater.
    • 1903, "Alle mijn gepeys doet mi so wee", in Florimond van Duyse, Het oude Nederlandsche lied. Wereldlijke en geestelijke liederen uit vroegeren tijd, teksten en melodieën, vol. 1, 1965 ed., page 407.
      Dese nijders zijn argher dan fenijn, / dese quade, valsche clappaerts tonghen, []
      These jealous haters are worse than venom, / the malignant, false tongues of gossips, []
    Synonyms: benijder, hater