ongesteld
Dutch edit
Etymology edit
From Middle Dutch ongestelt. The sense “menstruating” is a relatively recent development that originated as a euphemism.
Pronunciation edit
Adjective edit
ongesteld (not comparable)
- menstruating [from late 19th c.]
- 1894, A. N. Nolst Trenité, Handboek der ziekenverpleging, publ. by J. H. & G. van Heteren, page 74.
- De onzinnige meening van sommige huisvrouwen, dat men in den inmaaktijd toch vooral moet vragen of niet eene der dienstboden juist ongesteld is, als men zal beginnen met de snijboonen, zuurkool, andijvie of spinazie in te maken, zal ik hier niet verder bespreken; […]
- (please add an English translation of this quotation)
- 1933 July 22, "Medische vragen", Het volk, no. 12217, evening edition, page 7.
- Dat vrouwen, die ongesteld zijn, geen groenten zouden mogen inmaken, omdat die dan gauw bederft, is een sprookje.
- (please add an English translation of this quotation)
- 1894, A. N. Nolst Trenité, Handboek der ziekenverpleging, publ. by J. H. & G. van Heteren, page 74.
- somewhat ill
- (archaic) in poor condition, bad
Inflection edit
Declension of ongesteld | ||||
---|---|---|---|---|
uninflected | ongesteld | |||
inflected | ongestelde | |||
comparative | — | |||
positive | ||||
predicative/adverbial | ongesteld | |||
indefinite | m./f. sing. | ongestelde | ||
n. sing. | ongesteld | |||
plural | ongestelde | |||
definite | ongestelde | |||
partitive | ongestelds |