oppikken

Dutch

Etymology

From op (“up”) + pikken (“pick”).

Pronunciation

• Audio:

  (file)

Verb

oppikken

1. to pick up, glean

Conjugation

Conjugation of oppikken (weak, separable)
infinitive	oppikken
past singular	pikte op
past participle	opgepikt
infinitive	oppikken
gerund	oppikken n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	pik op	pikte op	oppik	oppikte
2nd person sing. (jij)	pikt op, pik op2	pikte op	oppikt	oppikte
2nd person sing. (u)	pikt op	pikte op	oppikt	oppikte
2nd person sing. (gij)	pikt op	pikte op	oppikt	oppikte
3rd person singular	pikt op	pikte op	oppikt	oppikte
plural	pikken op	pikten op	oppikken	oppikten
subjunctive sing.1	pikke op	pikte op	oppikke	oppikte
subjunctive plur.1	pikken op	pikten op	oppikken	oppikten
imperative sing.	pik op
imperative plur.1	pikt op
participles	oppikkend	opgepikt
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams

• pikken op