Dutch edit

Etymology edit

Compound of roem +‎ rijk.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈrum.rɛi̯k/
  • (file)
  • Hyphenation: roem‧rijk

Adjective edit

roemrijk (comparative roemrijker, superlative roemrijkst)

  1. glorious, illustrious

Inflection edit

Inflection of roemrijk
uninflected roemrijk
inflected roemrijke
comparative roemrijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial roemrijk roemrijker het roemrijkst
het roemrijkste
indefinite m./f. sing. roemrijke roemrijkere roemrijkste
n. sing. roemrijk roemrijker roemrijkste
plural roemrijke roemrijkere roemrijkste
definite roemrijke roemrijkere roemrijkste
partitive roemrijks roemrijkers