uitdrukkingsloos

Dutch

Etymology

From uitdrukking (“expression”) +‎ -s- +‎ -loos (“-less”).

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈœy̯(t).drʏ.kɪŋsˌloːs/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: uit‧druk‧kings‧loos

Adjective

uitdrukkingsloos (comparative uitdrukkingslozer, superlative meest uitdrukkingsloos or uitdrukkingsloost)

1. expressionless, inexpressive, stolid

Inflection

Declension of uitdrukkingsloos
uninflected	uitdrukkingsloos
inflected	uitdrukkingsloze
comparative	uitdrukkingslozer
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		uitdrukkingsloos	uitdrukkingslozer	het uitdrukkingsloost het uitdrukkingslooste
indefinite	m./f. sing.	uitdrukkingsloze	uitdrukkingslozere	uitdrukkingslooste
	n. sing.	uitdrukkingsloos	uitdrukkingslozer	uitdrukkingslooste
	plural	uitdrukkingsloze	uitdrukkingslozere	uitdrukkingslooste
definite		uitdrukkingsloze	uitdrukkingslozere	uitdrukkingslooste
partitive		uitdrukkingsloos	uitdrukkingslozers	—