Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈœy̯txəˌdrʏkt/
  • Audio:(file)

Participle

edit

uitgedrukt

  1. past participle of uitdrukken

Declension

edit
Declension of uitgedrukt
uninflected uitgedrukt
inflected uitgedrukte
positive
predicative/adverbial uitgedrukt
indefinite m./f. sing. uitgedrukte
n. sing. uitgedrukt
plural uitgedrukte
definite uitgedrukte
partitive uitgedrukts