Dutch

edit

Etymology

edit

From Middle Dutch uutdrucken, equivalent to uit (out) +‎ drukken (to press). In the sense “to express” a calque of Latin exprimere. Compare German ausdrücken.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈœy̯ˌdrʏkə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: uit‧druk‧ken

Verb

edit

uitdrukken

  1. to express
  2. to press out, squeeze out

Conjugation

edit
Conjugation of uitdrukken (weak, separable)
infinitive uitdrukken
past singular drukte uit
past participle uitgedrukt
infinitive uitdrukken
gerund uitdrukken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular druk uit drukte uit uitdruk uitdrukte
2nd person sing. (jij) drukt uit, druk uit2 drukte uit uitdrukt uitdrukte
2nd person sing. (u) drukt uit drukte uit uitdrukt uitdrukte
2nd person sing. (gij) drukt uit drukte uit uitdrukt uitdrukte
3rd person singular drukt uit drukte uit uitdrukt uitdrukte
plural drukken uit drukten uit uitdrukken uitdrukten
subjunctive sing.1 drukke uit drukte uit uitdrukke uitdrukte
subjunctive plur.1 drukken uit drukten uit uitdrukken uitdrukten
imperative sing. druk uit
imperative plur.1 drukt uit
participles uitdrukkend uitgedrukt
1) Archaic. 2) In case of inversion.
edit

Anagrams

edit