Dutch

edit

Etymology

edit

Compound of weg +‎ concurreren.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈʋɛx.kɔŋ.kyˌreː.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: weg‧con‧cur‧re‧ren

Verb

edit

wegconcurreren

  1. to outcompete, typically by means of arguably unfair practices; to undercut

Conjugation

edit
Conjugation of wegconcurreren (weak, separable)
infinitive wegconcurreren
past singular concurreerde weg
past participle weggeconcurreerd
infinitive wegconcurreren
gerund wegconcurreren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular concurreer weg concurreerde weg wegconcurreer wegconcurreerde
2nd person sing. (jij) concurreert weg concurreerde weg wegconcurreert wegconcurreerde
2nd person sing. (u) concurreert weg concurreerde weg wegconcurreert wegconcurreerde
2nd person sing. (gij) concurreert weg concurreerde weg wegconcurreert wegconcurreerde
3rd person singular concurreert weg concurreerde weg wegconcurreert wegconcurreerde
plural concurreren weg concurreerden weg wegconcurreren wegconcurreerden
subjunctive sing.1 concurrere weg concurreerde weg wegconcurrere wegconcurreerde
subjunctive plur.1 concurreren weg concurreerden weg wegconcurreren wegconcurreerden
imperative sing. concurreer weg
imperative plur.1 concurreert weg
participles wegconcurrerend weggeconcurreerd
1) Archaic.