bekoring
Dutch
editEtymology
editFrom Middle Dutch becoringe. Equivalent to bekoren + -ing.
Pronunciation
editNoun
editbekoring f (plural bekoringen, diminutive bekorinkje n)
- charm, appeal, attractiveness, allure
- temptation
- pleasure
- 1900, Frederik van Eeden, Van de koele meren des Doods, W. Versluys (publ., 1st ed.), page 9.
- Het gedrang der gasten en het warre gerucht was een bedwelmende bekoring.
- (please add an English translation of this quotation)
- 1900, Frederik van Eeden, Van de koele meren des Doods, W. Versluys (publ., 1st ed.), page 9.