bespraakt

Dutch

Pronunciation

• IPA^(key): /bəˈspraːkt/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: be‧spraakt
• Rhymes: -aːkt

Etymology 1

(This etymology is missing or incomplete. Please add to it, or discuss it at the Etymology scriptorium.)

Adjective

bespraakt (not comparable)

1. (uncommon) eloquent

   Synonyms: eloquent, welbespraakt

Inflection

Declension of bespraakt
uninflected	bespraakt
inflected	bespraakte
comparative	—
		positive
predicative/adverbial		bespraakt
indefinite	m./f. sing.	bespraakte
	n. sing.	bespraakt
	plural	bespraakte
definite		bespraakte
partitive		bespraakts

Derived terms

• welbespraakt

Etymology 2

See the etymology of the corresponding lemma form.

Verb

bespraakt

1. second-person (gij) singular past indicative of bespreken