dagdromen

Dutch

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈdɑxˌdroː.mə(n)/
• Hyphenation: dag‧dro‧men

Etymology 1

Compound of dag +‎ dromen.

Verb

dagdromen

1. (intransitive, transitive) to daydream

Conjugation

Conjugation of dagdromen (weak)
infinitive	dagdromen
past singular	dagdroomde
past participle	gedagdroomd
infinitive	dagdromen
gerund	dagdromen n
	present tense	past tense
1st person singular	dagdroom	dagdroomde
2nd person sing. (jij)	dagdroomt, dagdroom2	dagdroomde
2nd person sing. (u)	dagdroomt	dagdroomde
2nd person sing. (gij)	dagdroomt	dagdroomde
3rd person singular	dagdroomt	dagdroomde
plural	dagdromen	dagdroomden
subjunctive sing.1	dagdrome	dagdroomde
subjunctive plur.1	dagdromen	dagdroomden
imperative sing.	dagdroom
imperative plur.1	dagdroomt
participles	dagdromend	gedagdroomd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Alternative forms

• dagdroomen (archaic)

Derived terms

• dagdromer

Etymology 2

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun

dagdromen

1. plural of dagdroom