Dutch

edit

Etymology

edit

From Middle Dutch eenparig. Equivalent to een +‎ paar +‎ -ig.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˌeːnˈpaː.rəx/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: een‧pa‧rig
  • Rhymes: -aːrəx

Adjective

edit

eenparig (comparative eenpariger, superlative eenparigst)

  1. uniform, consistent
    eenparige beweging: uniform motion
  2. unanimous

Inflection

edit
Declension of eenparig
uninflected eenparig
inflected eenparige
comparative eenpariger
positive comparative superlative
predicative/adverbial eenparig eenpariger het eenparigst
het eenparigste
indefinite m./f. sing. eenparige eenparigere eenparigste
n. sing. eenparig eenpariger eenparigste
plural eenparige eenparigere eenparigste
definite eenparige eenparigere eenparigste
partitive eenparigs eenparigers

Derived terms

edit

Descendants

edit
  • Afrikaans: eenparig