grauwblauw

Dutch

Etymology

Compound of grauw +‎ blauw.

Pronunciation

• IPA^(key): /ɣrɑu̯ˈblɑu̯/
• Hyphenation: grauw‧blauw
• Rhymes: -ɑu̯

Adjective

grauwblauw (not comparable)

1. grey-blue, blue-grey

   Synonyms: blauwgrauw, blauwgrijs, grijsblauw

Inflection

Declension of grauwblauw
uninflected	grauwblauw
inflected	grauwblauwe
comparative	—
		positive
predicative/adverbial		grauwblauw
indefinite	m./f. sing.	grauwblauwe
	n. sing.	grauwblauw
	plural	grauwblauwe
definite		grauwblauwe
partitive		grauwblauws