luim
See also: luím
Dutch edit
Pronunciation edit
Etymology 1 edit
Noun edit
luim f (plural luimen, diminutive luimpje n)
Derived terms edit
Etymology 2 edit
Noun edit
luim ? (plural luimen, diminutive luimpje n)
- (chiefly diminutive, obsolete) nap, sleep
- 1714, Cornelis van der Gon, Het scheeps leven: bly-spel, publ. by Pieter vander Veer, page 22.
- Een luimpje, na de ſchafting, is aan boord een ſchoon tydverdryf: / En 't is ſcheep de mode zich te diverteren met een andermans wyf.
- (please add an English translation of this quotation)
- 1767, Johannes Buma, Boere bruiloft, of Het huwelijk van Moddewoorst, en Griet Beerdberg, page 213:
- CELIJ mocht als de ijdelheden / Van het kluchtspel, en die jok, / Niet meer zien, daarom vertrok / Zij, en nam een middags-luimpje; / En, fchoon dat er nu een pluimpje / Zit in 't schorte-kleed gekeerd, / Dat is geen belagchens weerd.
- (please add an English translation of this quotation)
- 1714, Cornelis van der Gon, Het scheeps leven: bly-spel, publ. by Pieter vander Veer, page 22.
Irish edit
Adjective edit
luim