nachtactief

Dutch

Etymology

Compound of nacht (“night”) +‎ actief (“active”).

Pronunciation

• IPA^(key): /ˌnɑxt.ɑkˈtif/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: nacht‧ac‧tief

Adjective

nachtactief (not comparable)

1. (zoology) nocturnal

   Antonym: dagactief

Inflection

Inflection of nachtactief
uninflected	nachtactief
inflected	nachtactieve
comparative	—
		positive
predicative/adverbial		nachtactief
indefinite	m./f. sing.	nachtactieve
	n. sing.	nachtactief
	plural	nachtactieve
definite		nachtactieve
partitive		nachtactiefs