Dutch

edit

Etymology

edit

From Middle Dutch nietich. By surface analysis, niet +‎ -ig.

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Adjective

edit

nietig (comparative nietiger, superlative nietigst)

  1. minute, puny (very small)
    Bij het aanschouwen van de aarde vanuit de ruimte voelt de mens zich nietig.
    A person feels puny when beholding the earth from outer space.
  2. insignificant, powerless
  3. (law) annulled, void
    Dit huwelijk is nietig verklaard.
    This marriage has been annulled.

Declension

edit
Declension of nietig
uninflected nietig
inflected nietige
comparative nietiger
positive comparative superlative
predicative/adverbial nietig nietiger het nietigst
het nietigste
indefinite m./f. sing. nietige nietigere nietigste
n. sing. nietig nietiger nietigste
plural nietige nietigere nietigste
definite nietige nietigere nietigste
partitive nietigs nietigers

Derived terms

edit

Descendants

edit
  • Afrikaans: nietig