Dutch

edit

Etymology

edit

From on- +‎ mogelijk.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ɔnˈmoːɣələk/
  • Audio:(file)

Adjective

edit

onmogelijk (comparative onmogelijker, superlative onmogelijkst)

  1. impossible

Declension

edit
Declension of onmogelijk
uninflected onmogelijk
inflected onmogelijke
comparative onmogelijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial onmogelijk onmogelijker het onmogelijkst
het onmogelijkste
indefinite m./f. sing. onmogelijke onmogelijkere onmogelijkste
n. sing. onmogelijk onmogelijker onmogelijkste
plural onmogelijke onmogelijkere onmogelijkste
definite onmogelijke onmogelijkere onmogelijkste
partitive onmogelijks onmogelijkers

Derived terms

edit

Descendants

edit
  • Negerhollands: onmogelik, onmoogelik, onmooglig
  • Afrikaans: onmoontlik