Dutch

edit

Etymology

edit

From geel (yellow) +‎ ont- -en (privative circumfix) or ont- (privative prefix) +‎ gelen (to become / make yellow).

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˌɔntˈɣeː.lə(n)/
  • Hyphenation: ont‧ge‧len
  • Rhymes: -eːlən

Verb

edit

ontgelen

  1. (transitive) to remove the yellow colour from

Conjugation

edit
Conjugation of ontgelen (weak, prefixed)
infinitive ontgelen
past singular ontgeelde
past participle ontgeeld
infinitive ontgelen
gerund ontgelen n
present tense past tense
1st person singular ontgeel ontgeelde
2nd person sing. (jij) ontgeelt, ontgeel2 ontgeelde
2nd person sing. (u) ontgeelt ontgeelde
2nd person sing. (gij) ontgeelt ontgeelde
3rd person singular ontgeelt ontgeelde
plural ontgelen ontgeelden
subjunctive sing.1 ontgele ontgeelde
subjunctive plur.1 ontgelen ontgeelden
imperative sing. ontgeel
imperative plur.1 ontgeelt
participles ontgelend ontgeeld
1) Archaic. 2) In case of inversion.