Dutch

edit

Etymology

edit

From op +‎ drogen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈɔpdroːɣə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: op‧dro‧gen

Verb

edit

opdrogen

  1. (intransitive) to dry up
    Het shirt ligt in de zon op te drogen.The shirt is lying in the sun to dry up.
    Onder de nieuwe regering is de subsidiestroom opgedroogd.The subsidies have dried up under the new governement.

Conjugation

edit
Conjugation of opdrogen (weak, separable)
infinitive opdrogen
past singular droogde op
past participle opgedroogd
infinitive opdrogen
gerund opdrogen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular droog op droogde op opdroog opdroogde
2nd person sing. (jij) droogt op, droog op2 droogde op opdroogt opdroogde
2nd person sing. (u) droogt op droogde op opdroogt opdroogde
2nd person sing. (gij) droogt op droogde op opdroogt opdroogde
3rd person singular droogt op droogde op opdroogt opdroogde
plural drogen op droogden op opdrogen opdroogden
subjunctive sing.1 droge op droogde op opdroge opdroogde
subjunctive plur.1 drogen op droogden op opdrogen opdroogden
imperative sing. droog op
imperative plur.1 droogt op
participles opdrogend opgedroogd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

edit