Dutch edit

Etymology edit

From spreektaal +‎ -ig.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /spreːk.taː.ləx/
  • (file)
  • Hyphenation: spreek‧ta‧lig

Adjective edit

spreektalig (not comparable)

  1. vernacular, colloquial, pertaining to spoken language
    In deze regio wordt een specifieke spreektalige variant van de taal gesproken.
    In this region, a specific vernacular variant of the language is spoken.
    Ze gebruikt vaak spreektalige uitdrukkingen in haar gesprekken.
    She often uses colloquial expressions in her conversations.
    De kinderen hebben de neiging om meer spreektalige termen te gebruiken dan de volwassenen.
    The children tend to use more spoken language terms than the adults.
    De schrijver heeft een goede kennis van zowel de formele taal als de spreektalige varianten.
    The writer has a good command of both formal language and colloquial variations.
    We moeten rekening houden met de verschillende spreektalige nuances van de taal in verschillende regio's.
    We need to consider the various vernacular nuances of the language in different regions.

Inflection edit

Inflection of spreektalig
uninflected spreektalig
inflected spreektalige
comparative
positive
predicative/adverbial spreektalig
indefinite m./f. sing. spreektalige
n. sing. spreektalig
plural spreektalige
definite spreektalige
partitive spreektaligs