wereld
Dutch edit
Etymology edit
From Middle Dutch werelt, from Old Dutch werold, werolt, from Proto-West Germanic *weraldi, from Proto-Germanic *weraldiz, from Proto-Germanic *weraz (“man”) + *aldiz (“time, age, old”), hence "age of man".
Cognate to West Frisian wrâld, English world, German Welt, Swedish värld.
Pronunciation edit
Noun edit
wereld f or m (plural werelden, diminutive wereldje n)
- world
- De aarde is een prachtige wereld vol diversiteit. ― The Earth is a beautiful world full of diversity.
- De werelden van wetenschap en kunst kunnen soms samenkomen. ― The worlds of science and art can sometimes intersect.
- In het kleine wereldje van de mode heersen vaak grote ego's. ― In the small world of fashion, big egos often reign.
Usage notes edit
The masculine genitive form 's werelds and the feminine dative prepositional form ter wereld are still in common use.
Derived terms edit
- droomwereld
- leefwereld
- omwereld
- onderwereld
- wereld-
- wereldbeeld
- wereldbol
- wereldbrand
- wereldburger
- werelddeel
- werelderfgoed
- wereldhandel
- wereldheer
- wereldhoofdstad
- wereldkaart
- wereldkampioen
- wereldkampioene
- wereldkundig
- wereldlijk
- wereldmacht
- wereldmarkt
- wereldmuziek
- wereldnieuws
- wereldoorlog
- wereldorde
- wereldpolitiek
- wereldrecord
- wereldreis
- wereldreiziger
- werelds
- wereldschokkend
- wereldstekker
- wereldtaal
- wereldtentoonstelling
- wereldtitel
- wereldverbeteraar
- wereldverzaker
- wereldvrede
- wereldvreemd
- wereldwijd
- wereldwonder
- wereldzee
Descendants edit
Further reading edit
- Matthias de Vries, Lambert Allard te Winkel (1864) “wereld”, in Woordenboek der Nederlandsche Taal, published 2001
- “wereld” in Van Dale Onlinewoordenboek, Van Dale Lexicografie, 2007.