Dutch

edit

Etymology

edit

From aan +‎ bieden.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈaːnˌbidə(n)/, [ˈaːm-], [ˈaːn-]
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧bie‧den

Verb

edit

aanbieden

  1. (transitive) to offer
  2. (reflexive) to offer oneself, to volunteer, (in sexual contexts) to solicit

Inflection

edit
Conjugation of aanbieden (strong class 2a, separable)
infinitive aanbieden
past singular bood aan
past participle aangeboden
infinitive aanbieden
gerund aanbieden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular bied aan bood aan aanbied aanbood
2nd person sing. (jij) biedt aan bood aan aanbiedt aanbood
2nd person sing. (u) biedt aan bood aan aanbiedt aanbood
2nd person sing. (gij) biedt aan boodt aan aanbiedt aanboodt
3rd person singular biedt aan bood aan aanbiedt aanbood
plural bieden aan boden aan aanbieden aanboden
subjunctive sing.1 biede aan bode aan aanbiede aanbode
subjunctive plur.1 bieden aan boden aan aanbieden aanboden
imperative sing. bied aan
imperative plur.1 biedt aan
participles aanbiedend aangeboden
1) Archaic.

Derived terms

edit

Descendants

edit
  • Afrikaans: aanbied

Anagrams

edit