Dutch edit

Etymology edit

From aan +‎ moedig +‎ -en.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈaːnˌmudəɣə(n)/ (The /n/ may assimilate to the postceding /m/, with optional gemination, but the underlying phoneme is still present, as can be seen in the pronunciation of inflected forms such as aangemoedigd ([ˈãːn.ɣəˌmu.dəxt] or [ˈãː(ŋ).ɣəˌmu.dəxt]).)
  • (file)
  • Hyphenation: aan‧moe‧di‧gen

Verb edit

aanmoedigen

  1. (transitive) to encourage

Inflection edit

Inflection of aanmoedigen (weak, separable)
infinitive aanmoedigen
past singular moedigde aan
past participle aangemoedigd
infinitive aanmoedigen
gerund aanmoedigen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular moedig aan moedigde aan aanmoedig aanmoedigde
2nd person sing. (jij) moedigt aan moedigde aan aanmoedigt aanmoedigde
2nd person sing. (u) moedigt aan moedigde aan aanmoedigt aanmoedigde
2nd person sing. (gij) moedigt aan moedigde aan aanmoedigt aanmoedigde
3rd person singular moedigt aan moedigde aan aanmoedigt aanmoedigde
plural moedigen aan moedigden aan aanmoedigen aanmoedigden
subjunctive sing.1 moedige aan moedigde aan aanmoedige aanmoedigde
subjunctive plur.1 moedigen aan moedigden aan aanmoedigen aanmoedigden
imperative sing. moedig aan
imperative plur.1 moedigt aan
participles aanmoedigend aangemoedigd
1) Archaic.

Derived terms edit

Anagrams edit