Home
Random
Log in
Settings
Donations
About Wiktionary
Disclaimers
Search
achteraanlopen
Language
Watch
Edit
Contents
1
Dutch
1.1
Etymology
1.2
Pronunciation
1.3
Verb
1.3.1
Inflection
Dutch
edit
Etymology
edit
From
achteraan
(
“
at the back
”
)
+
lopen
(
“
to walk
”
)
.
Pronunciation
edit
IPA
(
key
)
:
/ˌɑx.təˈraːnˌloːpə(n)/
Hyphenation:
ach‧ter‧aan‧lo‧pen
Verb
edit
achteraanlopen
to
walk
at the back
to
walk
behind
Inflection
edit
Conjugation of
achteraanlopen
(strong class 7, separable)
infinitive
achteraanlopen
past
singular
liep achteraan
past
participle
achteraangelopen
infinitive
achteraanlopen
gerund
achteraanlopen
n
main clause
subordinate clause
present tense
past tense
present tense
past tense
1st person
singular
loop achteraan
liep achteraan
achteraanloop
achteraanliep
2nd person
sing.
(
jij
)
loopt achteraan
liep achteraan
achteraanloopt
achteraanliep
2nd person
sing.
(
u
)
loopt achteraan
liep achteraan
achteraanloopt
achteraanliep
2nd person
sing.
(
gij
)
loopt achteraan
liept achteraan
achteraanloopt
achteraanliept
3rd person
singular
loopt achteraan
liep achteraan
achteraanloopt
achteraanliep
plural
lopen achteraan
liepen achteraan
achteraanlopen
achteraanliepen
subjunctive
sing.
1
lope achteraan
liepe achteraan
achteraanlope
achteraanliepe
subjunctive
plur.
1
lopen achteraan
liepen achteraan
achteraanlopen
achteraanliepen
imperative
sing.
loop achteraan
imperative
plur.
1
loopt achteraan
participles
achteraanlopend
achteraangelopen
1)
Archaic
.
Categories
:
Dutch compound terms
Dutch terms with IPA pronunciation
Dutch lemmas
Dutch verbs
Dutch class 7 strong verbs
Dutch separable verbs
Dutch separable verbs with achteraan