Dutch edit

Etymology edit

Compound of bijten (to bite) +‎ graag (eager (to)).

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈbɛi̯t.xraːx/
  • (file)
  • Hyphenation: bijt‧graag

Adjective edit

bijtgraag (comparative bijtgrager, superlative bijtgraagst)

  1. Mordacious, prone to biting.

Inflection edit

Inflection of bijtgraag
uninflected bijtgraag
inflected bijtgrage
comparative bijtgrager
positive comparative superlative
predicative/adverbial bijtgraag bijtgrager het bijtgraagst
het bijtgraagste
indefinite m./f. sing. bijtgrage bijtgragere bijtgraagste
n. sing. bijtgraag bijtgrager bijtgraagste
plural bijtgrage bijtgragere bijtgraagste
definite bijtgrage bijtgragere bijtgraagste
partitive bijtgraags bijtgragers

Related terms edit