demoduleren

DutchEdit

EtymologyEdit

From de- +‎ moduleren, calqued from common scientific vocabulary such as English demodulate, German demodulieren, French démoduler.

PronunciationEdit

  • IPA(key): /deːmoːdyˈleːrə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: de‧mo‧du‧le‧ren
  • Rhymes: -eːrən

VerbEdit

demoduleren

  1. (transitive) to demodulate

InflectionEdit

Inflection of demoduleren (weak)
infinitive demoduleren
past singular demoduleerde
past participle gedemoduleerd
infinitive demoduleren
gerund demoduleren n
present tense past tense
1st person singular demoduleer demoduleerde
2nd person sing. (jij) demoduleert demoduleerde
2nd person sing. (u) demoduleert demoduleerde
2nd person sing. (gij) demoduleert demoduleerde
3rd person singular demoduleert demoduleerde
plural demoduleren demoduleerden
subjunctive sing.1 demodulere demoduleerde
subjunctive plur.1 demoduleren demoduleerden
imperative sing. demoduleer
imperative plur.1 demoduleert
participles demodulerend gedemoduleerd
1) Archaic.

SynonymsEdit

AnagramsEdit