Dutch

edit

Etymology

edit

From op +‎ treden.

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Verb

edit

optreden

  1. to act, perform (for others to view)
  2. to appear, to occur

Conjugation

edit
Conjugation of optreden (strong class 5, separable)
infinitive optreden
past singular trad op
past participle opgetreden
infinitive optreden
gerund optreden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular treed op trad op optreed optrad
2nd person sing. (jij) treedt op, treed op2 trad op optreedt optrad
2nd person sing. (u) treedt op trad op optreedt optrad
2nd person sing. (gij) treedt op traadt op optreedt optraadt
3rd person singular treedt op trad op optreedt optrad
plural treden op traden op optreden optraden
subjunctive sing.1 trede op trade op optrede optrade
subjunctive plur.1 treden op traden op optreden optraden
imperative sing. treed op
imperative plur.1 treedt op
participles optredend opgetreden
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

edit
  • Afrikaans: optree

Noun

edit

optreden n (plural optredens, diminutive optredentje n)

  1. a performance (theatrical or otherwise)
  2. behaviour, manner, conduct
  3. an action (een militair optreden)

Anagrams

edit