Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -uvən

Verb

edit

schroeven

  1. to screw, manipulate a screw
  2. (of birds) to circle upwards without flapping the wings much if at all, carried by currents of rising hot air

Inflection

edit
Conjugation of schroeven (weak)
infinitive schroeven
past singular schroefde
past participle geschroefd
infinitive schroeven
gerund schroeven n
present tense past tense
1st person singular schroef schroefde
2nd person sing. (jij) schroeft, schroef2 schroefde
2nd person sing. (u) schroeft schroefde
2nd person sing. (gij) schroeft schroefde
3rd person singular schroeft schroefde
plural schroeven schroefden
subjunctive sing.1 schroeve schroefde
subjunctive plur.1 schroeven schroefden
imperative sing. schroef
imperative plur.1 schroeft
participles schroevend geschroefd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

edit

Descendants

edit
  • Saramaccan: sukúfu

Noun

edit

schroeven

  1. plural of schroef

Anagrams

edit