Dutch

edit

Etymology

edit

Probably borrowed from French stéréotyper. By surface analysis, stereotype +‎ -eren.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˌsteː.reː.oː.tiˈpeː.rə(n)/, [ˌstɪː.reː.oː.tiˈpɪː.rə(n)], [ˌstɪː.rɪː.oʊ̯.tiˈpɪː.rə(n)]
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ste‧reo‧ty‧pe‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

edit

stereotyperen

  1. (transitive) to stereotype
  2. (transitive, now rare) to print from a stereotype

Inflection

edit
Conjugation of stereotyperen (weak)
infinitive stereotyperen
past singular stereotypeerde
past participle gestereotypeerd
infinitive stereotyperen
gerund stereotyperen n
present tense past tense
1st person singular stereotypeer stereotypeerde
2nd person sing. (jij) stereotypeert stereotypeerde
2nd person sing. (u) stereotypeert stereotypeerde
2nd person sing. (gij) stereotypeert stereotypeerde
3rd person singular stereotypeert stereotypeerde
plural stereotyperen stereotypeerden
subjunctive sing.1 stereotypere stereotypeerde
subjunctive plur.1 stereotyperen stereotypeerden
imperative sing. stereotypeer
imperative plur.1 stereotypeert
participles stereotyperend gestereotypeerd
1) Archaic.

Derived terms

edit
edit