Dutch

edit

Etymology

edit

ver- +‎ oordelen

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Verb

edit

veroordelen

  1. to condemn, convict

Inflection

edit
Conjugation of veroordelen (weak, prefixed)
infinitive veroordelen
past singular veroordeelde
past participle veroordeeld
infinitive veroordelen
gerund veroordelen n
present tense past tense
1st person singular veroordeel veroordeelde
2nd person sing. (jij) veroordeelt, veroordeel2 veroordeelde
2nd person sing. (u) veroordeelt veroordeelde
2nd person sing. (gij) veroordeelt veroordeelde
3rd person singular veroordeelt veroordeelde
plural veroordelen veroordeelden
subjunctive sing.1 veroordele veroordeelde
subjunctive plur.1 veroordelen veroordeelden
imperative sing. veroordeel
imperative plur.1 veroordeelt
participles veroordelend veroordeeld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

edit

Descendants

edit
  • Negerhollands: verordeel, veroordeel