Dutch

edit

Etymology

edit

Derived from woest (inhospitable, desolate). Equivalent to woest +‎ ver- -en. Compare Middle Dutch woesten (to destroy, waste, plunder).

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -ustən

Verb

edit

verwoesten

  1. to lay waste, devastate

Conjugation

edit
Conjugation of verwoesten (weak, prefixed)
infinitive verwoesten
past singular verwoestte
past participle verwoest
infinitive verwoesten
gerund verwoesten n
present tense past tense
1st person singular verwoest verwoestte
2nd person sing. (jij) verwoest verwoestte
2nd person sing. (u) verwoest verwoestte
2nd person sing. (gij) verwoest verwoestte
3rd person singular verwoest verwoestte
plural verwoesten verwoestten
subjunctive sing.1 verwoeste verwoestte
subjunctive plur.1 verwoesten verwoestten
imperative sing. verwoest
imperative plur.1 verwoest
participles verwoestend verwoest
1) Archaic.

Derived terms

edit

Descendants

edit
  • Afrikaans: verwoes
  • Negerhollands: verwoescht, woest