vierkant

Afrikaans

Etymology

From Dutch vierkant.

Pronunciation

• Audio

  (file)

Noun

vierkant (plural vierkante, diminutive vierkantjie)

1. (geometry) square
2. quadrant; a square shaped clearing used for assembly in South African schools

Synonyms

• (geometrical shape): vierhoek

Derived terms

• vierkantig

Dutch

Etymology

vier (“four”) +‎ kant (“side”). Compare Danish firkant and Swedish fyrkant.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈviːr.kɑnt/

• audio

  (file)

• Hyphenation: vier‧kant

Adjective

vierkant (comparative vierkanter, superlative vierkantst)

1. square

Inflection

Inflection of vierkant
uninflected	vierkant
inflected	vierkante
comparative	vierkanter
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		vierkant	vierkanter	het vierkantst het vierkantste
indefinite	m./f. sing.	vierkante	vierkantere	vierkantste
	n. sing.	vierkant	vierkanter	vierkantste
	plural	vierkante	vierkantere	vierkantste
definite		vierkante	vierkantere	vierkantste
partitive		vierkants	vierkanters	—

Derived terms

• vierkante meter
• vierkante kilometer
• vierkant rooster

Noun

vierkant n (plural vierkanten, diminutive vierkantje n)

1. square (geometric shape)

Derived terms

• vierkantswortel

Descendants

• Afrikaans: vierkant
• → Sranan Tongo: fokanti
  • → Saramaccan: fö́kánti

Adverb

vierkant

1. (Belgium) completely

   (uit "De Standaard" (krant): ‘Ik ben hier vierkant tegen’ (politierechter over alcoholslot in wagen)

   "I'm completely opposed to this"

   [1]

   Synonym: helemaal

2. in one's face

   Ze lachten hem vierkant uit ― They squarely poked fun at him.

   Synonym: ronduit