Dutch edit

Alternative forms edit

Etymology edit

From voet (foot) +‎ -eren.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˌvuˈteː.rə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: voe‧te‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb edit

voeteren

  1. (intransitive, now Suriname) to go on foot, to walk [from 16th c.]

Inflection edit

Inflection of voeteren (weak)
infinitive voeteren
past singular voeteerde
past participle gevoeteerd
infinitive voeteren
gerund voeteren n
present tense past tense
1st person singular voeteer voeteerde
2nd person sing. (jij) voeteert voeteerde
2nd person sing. (u) voeteert voeteerde
2nd person sing. (gij) voeteert voeteerde
3rd person singular voeteert voeteerde
plural voeteren voeteerden
subjunctive sing.1 voetere voeteerde
subjunctive plur.1 voeteren voeteerden
imperative sing. voeteer
imperative plur.1 voeteert
participles voeterend gevoeteerd
1) Archaic.