Dutch

edit

Etymology

edit

From be- +‎ twijfelen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /bəˈtʋɛi̯fələ(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: be‧twij‧fe‧len
  • Rhymes: -ɛi̯fələn

Verb

edit

betwijfelen

  1. (transitive) to doubt

Inflection

edit
Conjugation of betwijfelen (weak, prefixed)
infinitive betwijfelen
past singular betwijfelde
past participle betwijfeld
infinitive betwijfelen
gerund betwijfelen n
present tense past tense
1st person singular betwijfel betwijfelde
2nd person sing. (jij) betwijfelt, betwijfel2 betwijfelde
2nd person sing. (u) betwijfelt betwijfelde
2nd person sing. (gij) betwijfelt betwijfelde
3rd person singular betwijfelt betwijfelde
plural betwijfelen betwijfelden
subjunctive sing.1 betwijfele betwijfelde
subjunctive plur.1 betwijfelen betwijfelden
imperative sing. betwijfel
imperative plur.1 betwijfelt
participles betwijfelend betwijfeld
1) Archaic. 2) In case of inversion.