Dutch

edit

Etymology

edit

From blijken (to become apparent) +‎ -baar (able).

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈblɛi̯k.baːr/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: blijk‧baar

Adverb

edit

blijkbaar

  1. apparently

Adjective

edit

blijkbaar (comparative blijkbaarder, superlative blijkbaarst)

  1. evident, apparent

Declension

edit
Declension of blijkbaar
uninflected blijkbaar
inflected blijkbare
comparative blijkbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial blijkbaar blijkbaarder het blijkbaarst
het blijkbaarste
indefinite m./f. sing. blijkbare blijkbaardere blijkbaarste
n. sing. blijkbaar blijkbaarder blijkbaarste
plural blijkbare blijkbaardere blijkbaarste
definite blijkbare blijkbaardere blijkbaarste
partitive blijkbaars blijkbaarders